Over inburgering, integratie en de natie (De Morgen – 04/10/2013)

Hannelore Goeman adviseert het schepencollege van Brussel over Nederlandstalige Aangelegenheden en Participatie en is lid van De Vrijdaggroep. Ze schrijft deze bijdrage in eigen naam.

In een interview vorige week laat Vlaams minister voor Inburgering Geert Bourgeois weten tevreden te zijn dat ook Brussels minister-president Vervoort nadenkt over de mogelijkheid inburgeringscursussen te organiseren (BDW, 29 september). Daarmee zou Brussel na Wallonië het voorbeeld volgen van Vlaanderen – dat als sinds 2003 een inburgeringsbeleid organiseert – en een resem andere Europese landen die de voorbije jaren een inburgeringsbeleid hebben ingevoerd. Telkens werd dit nieuwe beleid enthousiast aangekondigd als een cruciale stap om de heersende ‘integratiecrisis’ onder controle te krijgen. Toch voel ik mij geroepen om enkele kritische kanttekeningen te plaatsen, want een inburgeringscursus is geen wondermiddel. En als beleidsinstrument niet zo neutraal als sommigen beweren.

Het loont daarbij de moeite om kort stil te staan bij de geschiedenis van het inburgeringsbeleid. Nederland en Denemarken waren de eerste landen om eind jaren 1990 een vorm van inburgeringsbeleid in te voeren – met een taalcursus, een vorm van loopbaanbegeleiding en een cursus maatschappelijke oriëntatie. Wat opvalt is dat beide landen deze inburgeringscursussen gaandeweg steeds ‘nationaler’ zouden gaan invullen. Aanvankelijk was het inburgeringsbeleid vooral pragmatisch geïnspireerd: door nieuwkomers onmiddellijk een taalcursus aan te bieden en hen wegwijs te maken in de samenleving en op de arbeidsmarkt zouden ze sneller ‘geïntegreerd’ raken. Vanaf 2001 zouden zowel Nederland en Denemarken hun beleid bijsturen en kwam de nadruk steeds meer te liggen op het ‘nationale’ aspect van inburgering. Nieuwkomers moesten leren wat het is om ‘Nederlands’ of ‘Deens’ te zijn – wat dat ook mogen betekenen. In Nederland zouden ze zelfs getest worden op hun kennis terzake als voorwaarde om een verblijfsvergunning te krijgen.

Maar wat vertellen deze wijzigingen eigenlijk over het achterliggende gedachtegoed van de verantwoordelijke politici? Elk beleid om mensen te integreren in de ‘gemeenschap’ vertrekt van een definitie hoe die gemeenschap er idealiter zou moeten uitzien. In die zin is het belangrijk te onderstrepen dat het bestaande inburgeringsbeleid, toch minstens in zijn huidige vorm, in essentie voortbouwt op het ideaal van de natie-staat. Nieuwkomers kunnen pas echt ingeburgerd raken, lid worden van de nationale gemeenschap als een cursus hebben gevolgd om de nationale taal, geschiedenis en gebruiken te leren.

Het is dan ook geen toeval dat het inburgeringsbeleid zowel in Nederland als Denemarken, werd ‘vernationaliseerd’. Nationalistische partijen zoals de Lijst Pim Fortuyn en de Danske Folke Parti wonnen in 2001 en 2002 immers de verkiezingen met als slogan ‘de integratie is mislukt’. Op een moment dat bevolking duidelijk gevoelig bleek voor deze boodschap stonden traditionele partijen onder druk snel een antwoord te formuleren op dit ‘probleem’. Dat antwoord werd een aangepast, natie-gericht inburgeringsbeleid. Door nieuwkomers te verplichten een ‘nationale’ inburgeringscursus te volgen wilde de staat zijn burgers ervan overtuigen dat ze het probleem onder controle had én ervoor zou zorgen dat ‘de natie’ veilig werd gesteld.

Uit dit verhaal kunnen we ook een aantal interessante lessen trekken voor ons land. En voor Brussel in het bijzonder. Ook hier krijg ik het gevoel dat beleidsmakers ‘inburgeringsbeleid’ al te vaak beschouwen als een quickfix. Als een signaal dat de overheid druk bezig is het integratievraagstuk op te lossen en dat ze de situatie in de hand heeft. Versta mij niet verkeerd: ik ben absolute voorstander van inburgeringsbeleid. Natuurlijk moeten nieuwkomers de taal leren en geholpen worden hun wet te vinden in onze samenleving. Maar het voeren van inburgeringsbeleid mag geen excuus worden om niet minstens evenveel aandacht te besteden aan het voeren van een duurzaam integratiebeleid nàdat nieuwkomers een inburgeringscursus hebben gevolgd. Het realiseren van een geïntegreerde samenleving vergt een wederzijds engagement op lange termijn, zowel van nieuwkomers als van de rest van de bevolking. Zo tonen de dramatisch hoge werkloosheidscijfers bij nieuwkomers in België bijvoorbeeld aan dat we op dat vlak dringend een tandje hoger moeten schakelen ten opzichte van andere EU-lidstaten.

Dit brengt me bij een laatste, meer filosofische opmerking. Hoe moet die geïntegreerde samenleving er immers uitzien? Het lijkt mij belangrijk dat beleidsmakers en publiek zich bewust worden van de onderliggende focus op de ‘natie’ in het huidige inburgeringsbeleid. Zodat we ons de vraag kunnen stellen of we überhaupt nog willen vasthouden aan het idee van de natie als basis voor ons gemeenschapsdenken. Is de houdbaarheidsdatum van het natie-concept niet verstreken, zeker in Brussel waar weinig mensen nog een geschiedenis delen, waar naast ‘Vlaams en Frans’ nog meer dan honderd andere talen worden gesproken en bijna alle culturen van deze wereld zijn vertegenwoordigd? Moeten we niet op zoek naar een nieuw verbindend verhaal? Ik ben er alvast van overtuigd dat we geen verleden hoeven te delen om samen toekomst te schrijven.

Geschreven door

  • Hannelore Goeman

    Hannelore Goeman

    Hannelore Goeman adviseert het schepencollege van Brussel over Nederlandstalige Aangelegenheden en Participatie.