Zullen er over 100 jaar nog Duitstalige Belgen zijn?
De blokkeringen in de federale politiek doen Morad Chahboun naar de geschiedenis kijken, meer bepaald naar de Duitstalige gemeenschap. “OstBelgie symboliseert de verstrengeling, complexiteit en diversiteit die de werking van ons land kenmerken. Maar kan dat mechanisme nog 100 jaar standhouden?”
In 1920 veranderde België letterlijk van vorm. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Versailles verwierf ons land een gebied van 1.050 km² aan zijn oostgrens, ten koste van Pruisen. Om het nieuwe landsdeel volledig onder de Belgische soevereiniteit te brengen, organiseerde men een volksraadpleging. Er werden twee registers geopend waarin elke inwoner die geen aanhechting wenste zijn naam en gegevens kon inschrijven. De vrees voor represailles was groot en slechts 271 van de 33.726 inwoners van de streek durfden verzet aan te tekenen.
In het volgende decennium ijverde de partij Heimattreue Front (‘Patriottisch Front’) voor aansluiting bij Duitsland en won ze in de wetgevende verkiezingen van 1936 de absolute meerderheid door op te roepen om blanco te stemmen.
Dit staaltje van Belgisch surrealisme kan grappig lijken. Maar eigenlijk weerspiegelt het slechts de complexe situatie van deze nieuwe Belgen en van dat crisisdecennium, later versterkt door de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog. Het moet niet gemakkelijk zijn om te zien hoe Londen, Versailles of Brussel met een pennentrek over het lot van ‘je land’ beslissen.
OstBelgie
De 20ste eeuw en zijn verschillende staatshervormingen leidden tot een parlement van de Duitstalige Gemeenschap, met 25 volksvertegenwoordigers die om de 5 jaar worden verkozen, en een regering met drie ministers en een minister-president. In 2017 kozen de Oostkantons met haar 78.054 inwoners een nieuwe naam: OstBelgie.
Het aantreden van de derde taalgemeenschap van het land was in zekere zin een prachtig symbool van de verstrengeling tussen de verschillende gemeenschappen, gewesten en andere grenzen tussen de gestelde lichamen van ons ‘groot land’.
Een overvloed van instellingen
Het kan vreemd lijken dat zo’n klein gebied (in oppervlakte en bevolkingsaantal ter vergelijking met heel België) over zulke omvangrijke institutionele hefbomen beschikt. Toch is heel dat instrumentarium slechts het gevolg van een logica die ervan uitgaat dat elke entiteit een beleid moet kunnen voeren op maat van ‘haar historische en culturele realiteit’ en ‘haar prioriteiten’.
Men zou kunnen denken dat de invoering van al die instellingen, om zowel de historische erfenis als de wil/noodzaak/plicht (schrap wat niet past) om een natie te vormen te eerbiedigen, een verspilling van middelen is. Toch stond Zwitserland, met zijn 27 grondwetten en ontelbaar veel volksvertegenwoordigers, van 2009 tot 2017 aan de top van het competitiviteitsklassement van het World Economic Forum. Zwitserland is natuurlijk België niet. Maar het voorbeeld bewijst dat lokaal particularisme niet uniek aan ons land is, en dat institutionele complexiteit geen rem op economische competitiviteit hoeft te zijn.
Beslissingen voor de volgende 100 jaar
Zoals we al meerdere maanden zien, laten de herhaalde blokkeringen op het federale niveau ons geen andere uitweg dan een ingrijpende hervorming van onze nationale ‘Meccano’. Hebben we nog de energie en de verbeeldingskracht om het Belgische mechanisme te smeren en eraan te werken? Of is het tijd om de machine te demonteren die 180 jaar lang componenten van Latijnse en Germaanse makelij heeft samengehouden? Die klus kan ons ongetwijfeld nog een jaar of honderd in de werkplaats bezighouden.