Kritisch zijn is een plicht, zeker tegenover Europa (De Morgen - 31/05/2013)

Een deze week gepubliceerd onderzoek van het PEW Instituut toont dat het vertrouwen in de Europese Unie en nationale leiders onder invloed van de crisis snel wegebt. Hoe om te gaan met deze gevaarlijke situatie?

In zijn ‘State of the Union’ uitgesproken in de herfst van 2011 stelde Europees Commissievoorzitter Manuel Barroso: ‘Laat ons onder pro-Europeanen niet “ja, maar …” zeggen tegen Europa, maar gewoon “ja”. Je zegt tegen je geliefde toch ook niet “ik hou van je, maar …”. Je zegt “ik hou van jou, en ik steun je [onvoorwaardelijk]”. Zulke steun hebben we ook nodig om Europa sterker te maken’. Olli Rehn, de Finse Europees Commissaris van Economische en Monetaire Zaken, zei eerder dit jaar dat de academische kritiek op het Europese beleid ‘niet nuttig’ is. Dergelijke signalen om vooral niet te kritisch te zijn tegenover Europa, en waarbij critici snel in populistische hoek worden gezet, hebben we de voorbije jaren vaker gehoord.

Ik zou net het omgekeerde willen stellen: het is een plicht voor pro-Europeanen om kritisch te zijn tegenover Europa, en Europa heeft constructieve kritiek nodig om te overleven.

In deze tijden van economische stilstand, torenhoge werkloosheid in Zuid-Europa, en een algemeen gevoel van onbehagen jegens Europa, is er nood aan kritische analyses van de ‘fouten’ die in de Europese politiek gemaakt werden en worden. Dit laat toe dat mensen miserie kunnen toeschrijven aan en frustratie projecteren op een bepaald beleid, en in verkiezingen eventueel hun onvrede kunnen uiten via een stem voor partijen die een ander beleid voorstaan. Als alle pro-Europeanen tegemoetkomen aan de oproep van Barroso en co. om hun kritieken (tijdelijk) in te slikken, dan riskeren we dat burgers hun aversie gaan richten tegen het Europese systeem zelf, in plaats van tegen een bepaalde beleidslijn.

Inderdaad, een democratie kan niet zonder een oppositie met de plicht andere ideeën aan te dragen, noch zonder een regelmatige wisseling van de macht. Europa kent beide echter maar zeer beperkt.

Een positieve evolutie is dat bij de Europese verkiezingen van volgend jaar alle transnationale lijsten een kandidaat-voorzitter voor de Europese Commissie zullen voordragen. Hopelijk zijn deze bereid en krijgen ze de kans om (veel) met elkaar in debat te gaan over de richting waarin ze Europa willen uitsturen de komende jaren. Behoud van een Europees sociaal model, of eerder richting een zeer flexibel, Angelsaksisch liberaal model. Daarmee samenhangend: nationale verantwoordelijkheid over economisch en budgettair beleid en de gevolgen daarvan, of een echt Europees economisch beleid en grensoverschrijdende solidariteit. Een ambitieus klimaat- en energiebeleid zelfs als dat ons op korte termijn competitief benadeelt en we onze import wat duurder moeten maken om ons daartoe in staat te stellen, of niet.

Eigenlijk zou de kandidaat van de winnende lijst vervolgens, op basis van de verkiezingsuitslag, een regering moeten samenstellen die over een meerderheid in het Europees Parlement beschikt, zodat er ook een echte oppositie ontstaat. De Europese Unie zou nog meer moeten evolueren in de richting van andere democratieën, met een echt (tweekamer, bestaande uit het huidige Europees Parlement en de Raad van Ministers) parlement dat een uitvoerende macht aanstelt en controleert.

Nationale politici zijn daar lang niet voor te vinden geweest, omdat ze oordeelden, of pretendeerden, dat Europa toch maar met onbelangrijke zaken bezig was, en zij best zelf onder elkaar Europa konden besturen op basis van hun nationaal verworven democratische legitimiteit. Deze argumenten gelden niet meer. Al zeker twintig jaar, en nog veel meer sinds de crisis, neemt Europa beslissingen die rechtstreeks het alledaagse lot van burgers bepalen, met ook herverdelende effecten. Bovendien moeten nationale politici inzien dat zij vandaag gestraft worden voor het gebrek aan een echte democratie in Europa. Waar men vroeger in het thuisland met de eer ging lopen bij populaire Europese beslissingen terwijl men vervelende maatregelen wel in Europese schoenen schoof, lijkt het nu omgekeerd te werken. Bij gebrek aan duidelijke, rekenschap verschuldigde verantwoordelijken op Europees niveau, richten kiezers hun frustratie in deze barre tijden op hun nationale leiders. Vraag maar aan Mario Monti wat het gevolg is van ‘verantwoordelijk’ te besturen als burgers het gevoel hebben dat het toch niet uitmaakt.

Een democratisch Europa kan niet zonder een oppositie die vraagt om een ander Europa. En een ander Europa zal er niet komen zonder meer democratie. Tenslotte moeten zij die denken belang te hebben bij de status quo realiseren dat een ‘welwillende technocratie’ echt tegen haar limieten aan het lopen is.

Barroso en Rehn hebben onlangs al toegegeven dat het besparingsbeleid op haar beperkingen aan het stoten is. Hoog tijd dat we ook erkennen dat zij die van Europa houden kritiek en meer democratie moeten omarmen.