Klimaatbeleid moet niet minder ambitieus zijn, maar rechtvaardiger
Terwijl onze planeet geconfronteerd wordt met een ongekende opwarming, is de noodzaak om werk te maken van een collectieve en kordate actie, duidelijker dan ooit. Er tekent zich echter een verontrustende trend af: een afname van de klimaatambities in België.
De alarmbellen zijn talrijk en kunnen niet genegeerd worden. Onlangs heeft de Europese Commissie scherpe kritiek geuit op het Belgische Nationaal Energie- en Klimaatplan (PNEC), voor zijn gebrek aan ambitie, met een verwachte tekortkoming van 4,4% ten opzichte van de gestelde doelen. Recente vermoedens over pogingen om de natuurherstelwet te blokkeren en de oproep tot een regelgevingspauze door onze premier, duiden op de toenemende terughoudendheid van ons land. In deze verkiezingscampagne lijken de partijen veel minder bezorgd dan vijf jaar geleden over de klimaatzaak, ondanks een sterke verslechtering van de situatie.
Waarom deze plotselinge rem op een moment waarop elke gram CO2 telt? Deze politieke voorzichtigheid vindt voornamelijk zijn oorsprong in een onmiskenbare realiteit: burgerlijke ontevredenheid. De schuldige lijkt gevonden: de burger, die rebelleert in een geel hesje of de boze boer die genoeg heeft van alle opeenvolgende hervormingen.
Protesten zoals die van de gele hesjes of de oppositie tegen het Good Move-plan in Brussel zijn geen alleenstaande gebeurtenissen, en onderstrepen de groeiende spanning tussen onze milieudoelstellingen enerzijds en de acceptatie door de bevolking van de maatregelen die nodig zijn om deze te bereiken anderzijds. Deze maatregelen worden regelmatig gezien als vrijheidsbeperkend of onrechtvaardig.
Maar onze ambities verminderen in reactie op deze burgerlijke ontevredenheid is geen optie: de omvang van de inspanningen die nodig zijn om koolstofneutraliteit te bereiken in 2050, is aanzienlijk. Hoewel we onze CO2-uitstoot sinds 1990 slechts met 20% hebben verminderd, hebben we ons ertoe verbonden deze met 55% te verminderen tegen 2030. Dat is een inspanning die anderhalf keer zo groot is, in een tijdspanne die drie keer zo kort is.
Daarom moeten we, in plaats van onze klimaatambitie te verlagen, het burgerlijk draagvlak versterken en de collectieve wil om onze klimaatdoelen te bereiken voeden. Hoe? Door te focussen op een strategie die rust op drie pijlers: onderwijs, democratische participatie en een rechtvaardige transitie voor iedereen.
Ten eerste is het van vitaal belang om het onderwijs over klimaatproblemen te versterken. Zonder zelfs maar te spreken over klimaatsceptici, hebben nog te weinig mensen een correct begrip van de risico’s die toekomstige generaties lopen door onze inactiviteit.
Aan de andere kant moeten we meer democratische participatie aanmoedigen. Burgersamenkomsten voor het klimaat, bijvoorbeeld, kunnen een sleutelrol spelen door burgers de mogelijkheid te geven zich te betrekken aan het opstellen van klimaatbeleid. Initiatieven zoals de G1000, of de Brusselse burgerlijke klimaatassemblee, moeten aangemoedigd worden. Het is ook belangrijk om meer respect te hebben voor de voorstellen die door deze vergaderingen worden gedaan, om te voorkomen dat deze initiatieven wantrouwen versterken in plaats van betrokkenheid (zie de teleurstelling veroorzaakt door de Franse burgerconventie voor het klimaat).
Ten slotte is een rechtvaardige transitie de beste manier om populair onbehagen te voorkomen. Helaas is ons klimaatplan verre van ambitieus op dit punt, zoals benadrukt door de Commissie aan het begin van deze maand. Toch kunnen we de sociale aspecten van de klimaatcrisis niet negeren. Te veel maatregelen, hoewel in theorie effectief, hebben de ongelijkheid versterkt (denk aan de koolstoftaks of de subsidies voor zonnepanelen).
Ons systeem van subsidies moet zo progressief mogelijk zijn en ervoor zorgen dat onze beperkte publieke middelen ten goede komen aan de huishoudens die ze het meest nodig hebben. Ook zouden beter geïsoleerde huizen of nieuwe sociale woningen kunnen helpen om de klimaatambitie te combineren met het verminderen van ongelijkheden in onze samenleving.
Uiteindelijk is de burgerlijke onvrede geen obstakel voor de transitie, maar een waarschuwingssignaal dat aangeeft dat onze aanpak moet evolueren. De milieu-uitdagingen vereisen van ons een reactie die evenredig is met de urgentie. Dit betekent niet dat we als land onze kop in het zand mogen steken en ons kunnen veroorloven het onderwerp links te laten liggen. Integendeel, de oplossing ligt in het onderwijzen over de klimaatkwesties, burgerparticipatie en vooral het garanderen dat de transitie niemand in de kou laat staan. Om door de meerderheid geaccepteerd te worden, moet ons klimaatbeleid niet minder ambitieus zijn, maar rechtvaardiger.