Het EU-VS vrijhandelsakkoord en de illusie van objectieve cijfers (De Morgen – 07/02/2014)

Volgens de Europese Commissie zal een vrijhandelsakkoord met de Verenigde Staten voor een half percent extra groei in de EU zorgen, ofwel 545 € extra koopkracht per modaal gezin. Op die manier heeft de Commissie, meestal bij monde van Commissaris voor Handel Karel De Gucht, zich bij de Lidstaten van steun voor het akkoord verzekerd. In een langgerekte economische crisis spreken zulke cijfers natuurlijk tot de verbeelding van politici.

Die economische baten moeten kritiek op het akkoord in de kiem smoren. Koele minnaars van het akkoord zijn sectoren die dreigen de dupe te worden van makkelijkere Amerikaanse import, zoals de filmsector en de landbouwsector. Maar nog meer tegenstand komt van NGO’s die vrezen dat een Trans-Atlantische vrijhandelszone zal leiden tot het verlagen van Europese standaarden ter bescherming van de volksgezondheid en het milieu. Dat Europeanen binnenkort wel hormonen bevattend rundsvlees met genetisch gemanipuleerde groentjes gaan moeten slikken, bijvoorbeeld. Nog een belangrijk voorwerp van kritiek is de mogelijke oprichting van een aparte, schimmige rechtbank voor investeringsgeschillen.

Dat zou ertoe kunnen leiden dat Amerikaanse bedrijven compensatie van Europese overheden kunnen eisen omdat nieuwe wetgeving (bijvoorbeeld een verbod op het omstreden fracking om schaliegas te winnen) hun verwachte winsten doet dalen.Maar een kritische analyse van de studies waarop de groeivoorspellingen van de Europese Commissie zijn gebaseerd, plaatst ook vraagtekens bij de voorspelde baten. Zo gaan deze ervan uit dat de helft van de niet-tarifaire barrières (verschillende standaarden) tussen de VS en de EU kunnen worden weggewerkt. Op basis van mislukte, veel schuchtere, pogingen tot het wegwerken van zulke belemmeringen in het verleden en gevoeligheden aan beide zijden is dat nochtans hoogst twijfelachtig. Bovendien is het nog steeds een open vraag hoe men erin zal slagen om de helft van de verschillen in regelgeving weg te werken zonder ook maar één Europese norm te verlagen of onder druk van regulatorische competitie te plaatsen, zoals de Commissie steeds belooft. Nog iets dat zelden in de propaganda van de Commissie wordt vermeld is dat de baten zich pas zullen voordoen in 2027, en het akkoord dus niet de wonderoplossing voor de huidige crisis kan zijn.

Een meer fundamenteel bezwaar tegen deze voorspellingen is dat ze voortkomen uit modellen die steeds gebaseerd zijn op wankele en niet neutrale assumpties. Zoals The Economist, een onverdachte bron in deze, al voor de crisis schreef: ‘als de maker van zulke modellen gelooft dat handel productiviteit en groei bevordert, dan zullen de resultaten van zijn model dat automatisch bevestigen’. Bovendien zijn zulke voorspellingen zeer gevoelig voor (kleine) wijzigingen in omgevingsfactoren, een verandering in de wisselkoers bijvoorbeeld.

De Commissie zou nochtans moeten weten hoe onbetrouwbaar voorspellingen kunnen zijn. Drie keer per jaar brengt zij haar groeivoorspellingen uit. De voorbije jaren zat ze er telkens geweldig naast. Zo werd in de lente van 2011 voor het jaar daarop een groei van 1,8% voor de eurozone voorspeld, maar bleek het uiteindelijk -0.7% te zijn. In de lente van 2012 werd voor 2013 een groei van 1% voorspeld, maar komen we uiteindelijk op -0.4% uit. Dat ligt niet aan de slechte wiskundigen in de Europese Commissie, maar aan de onvoorspelbaarheid van de toekomst. Het Centraal Planbureau in Nederland presteert bijvoorbeeld even slecht in gelijkaardige groeivoorspellingen voor Nederland.Naar dat CPB wordt bij ons als voorbeeld verwezen door voorstanders van het doorrekenen van partijprogramma’s waar de voorbije weken opnieuw voor is gepleit. Uniek in de wereld gebeurt dit in Nederland al sinds 1986. Maar uit recente externe en interne evaluaties blijken nogal wat mankementen. Het CPB stelt nu zelf voor om gezien de groeiende omvang en complexiteit het ambitieniveau van de doorrekeningen wat terug te schroeven.

Belgische verkiezingsprogramma’s en debatten erover kunnen uiteraard veel aan transparantie winnen. Maar het is een illusie te denken dat een instantie perfect kan doorrekenen wat de gevolgen van de verschillende voorstellen zullen zijn. Sommige voorstellen en keuzes laten zich bovendien ook minder gemakkelijk becijferen dan andere. Democraten moeten al helemaal huiveren van het idee dat onafhankelijke analisten objectief zouden kunnen bepalen wat het beste verkiezingsprogramma is.

Voorspellingen van de gevolgen van beleidsvoorstellen zijn per definitie fout, omdat de toekomst nu eenmaal onvoorspelbaar is. Hoe betwistbaar ook, cijfers als de halve percent extra groei die het EU-VS vrijhandelsakkoord zou genereren zijn echter aantrekkelijk, omdat ze de aandacht trekken, de illusie wekken fundamentele onzekerheid te reduceren en derhalve inzetbaar zijn voor propaganda. Dit inzicht moet worden meegenomen in de debatten over het doorrekenen van verkiezingsprogramma’s als instrument voor de voor het overige zeer toe te juichen doelstelling van meer transparantie in het Belgische politieke debat.