De soevereiniteit onder druk: een hedendaags tegenstelling
‘Geef de macht terug aan het volk’, het is een slogan die niemand verbaast vandaag de dag. Haast overal ter wereld draait het politieke debat rond soevereiniteit. De internationale instellingen en de globalisering liggen zwaar onder vuur omdat ze de nationale soevereiniteit zouden ondermijnen en daarmee ook het vermogen van een volk om beslissingen te nemen voor zichzelf. Maar beide moeten in perspectief gezien worden.
Beslissingsmacht staat centraal in het concept ‘soevereiniteit’. Zelfs etymologisch gezien. Het woord ‘soevereiniteit’ is namelijk afkomstig van de term ‘suzerein’ of ‘opperheer’, wat zoveel betekent als ‘geen enkele hogere seculiere heeft de macht om hervormingen door te voeren of beslissingen tegen te gaan’. Maar die absolutistische definitie van macht duidt het al aan: soevereiniteit is een abstract, theoretisch begrip. Want alle macht – zelfs de allermachtste – is beperkt.
Je hoeft geen brexit- of gele hesjesaanhanger te zijn om in te zien dat de speelruimte van ‘het volk’ en zijn vertegenwoordigers de afgelopen decennia aanzienlijk kleiner geworden is. De democratie – in de etymologische zin van ‘de macht van het volk’ – is merkbaar verzwakt. En dat is het resultaat van twee gelijktijdige evoluties die met elkaar verbonden zijn maar al te vaak, ten onrechte, los van elkaar worden gezien.
De eerste is een organische evolutie, die we kunnen samenvatten met de verzamelnaam 'globalisering'. Die evolutie is het resultaat van technologische, sociale, economische en zelfs ecologische ontwikkelingen waardoor de samenleving steeds meer gekenmerkt wordt door onderlinge verbondenheid en afhankelijkheid. Zo kan zelfs een mogendheid als de Verenigde Staten niet 'soeverein' beslissen of een vliegtuig dat op zijn bodem is gebouwd geschikt is om te vliegen. Dat is geen gevolg van internationale wetten of reglementaire verplichtingen waaraan de Verenigde Staten onderworpen zijn. Maar wel van het eenvoudige feit dat het vliegtuig, om economisch rendabel te zijn, ook buiten de eigen landsgrenzen moet kunnen worden verkocht. Een ander voorbeeld: een land kan beslissen om abortus te verbieden, maar het kan onmogelijk voorkomen dat een schip dat zich op internationale wateren bevindt die dienst aanbiedt aan zijn burgers. Natuurlijk kan een land beslissen om geen vliegtuigen meer te bouwen of zijn burgers te verbieden om aan boord te gaan van zo'n schip, maar dat bewijst net dat absolute soevereiniteit niet bestaat.
Tegelijk is die maatschappelijke evolutie gepaard gegaan met een gestage toename van een nationaal en internationaal wetgevend kader. Die zijn vaak bedoeld om de globalisering te omarmen: soms door ze aan te moedigen, soms door ze te kaderen. Dat is bijzonder merkbaar in Europa: de groei van het corpus legis van de Europese Unie maakte er parallel met de globalisering zijn opmars. De democratische soevereiniteit is hierdoor deels aan banden gelegd, of het nu gaat om de vrijheid op het vlak van economisch beleid als op sociaal vlak.
De gelijktijdigheid en correlatie tussen die twee fenomenen is door velen aangegrepen om het Europese en internationale kader verantwoordelijk te stellen voor alle nefaste gevolgen ervan op de soevereiniteit van de volkeren. Neem nu migratiebeleid: de lidstaten van de Unie zijn sterk beperkt in de manier waarop ze kunnen oordelen over wat gezinshereniging juist is. Maar daarom kan men de Europese Unie toch nog niet verantwoordelijk stellen voor de migratiegolven als gevolg van oorlogen en economische problemen op het Afrikaanse continent? Zelfs als het stabiliteitspact van de eurozone een limiet oplegt voor het begrotingstekort, is het principe dat een land op een bepaald moment beperkt is in zijn uitgaven niet het resultaat van een Europese interventie, maar wel van een economische, zelfs mathematische realiteit.
Het gevoel dat het (internationale) juridisch kader niet hervormd en zelfs niet afgebouwd kan worden, vormt een perfect schrikbeeld voor een 'populistisch' discours. Het bestaan van bepaalde instellingen wordt er verantwoordelijk gesteld voor fenomenen waarop ze geen vat hebben.
Er is maar één manier om dit te bestrijden: aantonen dat deze instellingen en het juridische en economische kader dat ze opleggen, niet onbuigzaam zijn. De instellingen moeten gewijzigd kunnen worden - zelfs al zijn die wijzigingen eigenlijk niet opportuun - als die vraag er op een democratische manier komt.
Alleen door ervoor te zorgen dat wettelijke en institutionele bepalingen vrij en relatief gemakkelijk kunnen worden gewijzigd, kan iedereen een onderscheid maken tussen de beperkingen die men zichzelf oplegt, en bepalingen die ons overstijgen.