Digital technology in schools the great dis illusion

De digitale school: de grote (des)illusie

In 1913 verklaarde Thomas Edison in een interview met de New York Dramatic Mirror dat schoolboeken weldra voorbijgestreefd zouden zijn, vervangen door schoolfilms. Hij zei: “Ons werk bewijst de waarde van films in het onderwijs [...] om wetenschappelijke kennis die in boeken moeilijk te begrijpen is, duidelijk en eenvoudig te maken voor de kinderen.” De schoolwereld heeft altijd al een bijzondere verhouding met de technologie gehad: ze wijst ze regelmatig af, maar ziet ze toch ook vaak als een wondermiddel om de pedagogische praktijk en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. In deze context hebben veel scholen in digitale hulpmiddelen geïnvesteerd en hun leerkrachten aangespoord om bij te blijven door hun lessen te digitaliseren. Zonder voldoende begeleiding en een goede vorming van de leerkrachten doet de magie echter zelden haar werk, zodat de scholen de nieuwe speeltjes snel links laten liggen.

Behalve voor de GAFAM (1) en andere verkopers van toverstokjes is het debat over de pedagogische efficiëntie van deze hulpmiddelen echt niet het belangrijkste. De basis- en de middenscholen van de Federatie Wallonië-Brussel voldoen momenteel niet langer aan de wettelijke eis, namelijk “alle leerlingen erop voorbereiden verantwoordelijke burgers te zijn die in staat zijn mee te werken aan de ontwikkeling van een democratische gemeenschap”. De digitale vaardigheden van de kinderen en adolescenten volstaan immers niet opdat zij burgers zouden worden die hun omgeving kunnen begrijpen en er bewust in kunnen handelen. Moeten zij daarom allemaal programmeurs worden? Nee. Ook dat is een vrome wens van de grote digitale bedrijven, die altijd naar human resources op zoek zijn. De burger van nu heeft een veel bredere waaier van digitale vaardigheden nodig: hij moet zijn weg vinden in informatie en gegevens, communicatie en samenwerking, de creatie van digitale inhoud, beveiliging en het oplossen van problemen (2). Het gemis aan dergelijke competenties leidt tot een fenomeen van digitale ongelijkheid dat niet louter verband houdt met een gebrek aan toegang tot het materieel, maar ook met een socio-cognitieve ongelijkheid. Dit wordt onder meer geïllustreerd door het “gebrek aan beheersing van de competenties en kennis die fundamenteel zijn voor het gebruik van de digitale technologieën en de benutting van hun inhoud.” (3) Wetenschappelijke studies ontkrachten de mythe van de digital natives, de digitale autodidacten, en wijzen op een steeds grotere kloof in het vermogen om de digitale technologieën naar behoren te gebruiken en hun uitdagingen te begrijpen.

In deze context scheppen het Pact voor Uitmuntend Onderwijs en de hervorming van de lerarenopleiding in de Franstalige gemeenschap veelbelovende mogelijkheden, zoals het onderwijs in digitale technologieën vanaf het derde jaar van de basisschool en de versterking van de digitale vorming van de leerkrachten, zowel in de initiële opleiding als later. Toch roept de praktische toepassing, zoals die van elke politieke tekst, fundamentele en onopgeloste vragen op: wie zal de huidige en toekomstige leerkrachten opleiden in de vaardigheden die ze nodig hebben om die van hun leerlingen te ontwikkelen? Wat doet men voor de duizenden leerlingen die tot 2032 vrijwel geen enkel onderwijs in digitale competenties zullen krijgen? Wie zal de efficiëntie van de praktijk beoordelen om ze geleidelijk aan te verbeteren?

De onderwijswereld ervaart de digitalisering als een zwaard van Damocles: de politiek dringt voortdurend aan op de noodzaak om “de digitale trein niet te missen”, maar de mensen op het terrein krijgen weinig instructies, financiering of pragmatische antwoorden. De belangrijkste initiatieven zijn vaak het werk van enkele individuele personen – leerkrachten of schooldirecteurs. De uitdaging bestaat erin om verder te gaan dan deze individuele projecten en een coherente, systematische benadering te vinden die de bewuste, gekozen en reflexieve autonomie van alle leerlingen ontwikkelt. We moeten ons niet langer afvragen of deze technologieën efficiënte leermiddelen zijn, maar wel dringend de leeromstandigheden scheppen die een relevant, overdacht en levenslang gebruik van de digitale technologieën mogelijk maken.

(1) GAFAM is het acroniem van de Amerikaanse webgiganten— Google, Apple, Facebook, Amazon en Microsoft — de vijf grote bedrijven die tussen het laatste kwart van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw werden opgericht en de digitale markt domineren. Ook wel de Big Five of ‘The Five’ genoemd.
(2) Europees digitalecompetentiekader voor burgers (DigComp): https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=1315&langId=fr
(3) Brotcorne P., Valenduc G., Construction des compétences numériques et réduction des inégalités, SPP Intégration sociale, Brussel, juli 2008.

Geschreven door

  • Nicolas Roland

    Nicolas Roland

    Chercheur en Sciences de l’éducation, Université libre de Bruxelles (ULB) Learning Experience Designer, Caféine.Studio