Belgisch federalisme: samenwerken of samen sterk?
In juli en augustus wijdt de Vrijdaggroep haar zomerreeks aan het thema weerbaarheid. Tien weken lang verkennen we hoe onze samenleving zich beter kan voorbereiden op schokken en crisissen, niet uit angst, maar uit verantwoordelijkheid. Deze week richt Jan-Baptist Lemaire van de Vrijdaggroep zijn blik op een essentieel fundament van weerbaarheid: federale samenwerking.
Geen weerbare samenleving zonder duurzame instellingen, en daarbij is onze federale staatsstructuur eerder een obstakel dan een hulp. Hoewel onze staat in theorie een model van 'samenwerkingsfederalisme' voorstaat, lijden onze overheden juist aan een gebrek aan samenwerking. Een omkering van die logica tot een concurrentiefederalisme kan daarentegen België vooruit helpen.
Samenwerkingsfederalisme zonder samenwerking
De academische wereld, de politiek en het middenveld roepen al langer op tot meer samenwerking tussen onze overheden, maar wat als het probleem bij het samenwerkingsmodel zelf ligt? In België hebben overheden exclusieve bevoegdheden: ze kunnen slechts op één niveau uitgeoefend worden. Hierdoor bestaan de federale en gefedereerde entiteiten als eilanden naast elkaar, terwijl transversale thema's als klimaat en energie, migratie en integratie, gezondheidszorg en arbeidsmarkt net samenwerking vereisen.
Dat model zorgt voor zowel een beleids- als democratisch deficit. Beleidsmatig ontbreekt de prikkel tot samenwerking omdat overheden vastzitten in een nulsomspel: bevoegdheidswinst voor deelstaten lijkt een ontrafeling van België en omgekeerd. Overheden worden daardoor gestimuleerd om bevoegdheden te maximaliseren eerder dan om samen te werken. Feitelijke vetorechten bij samenwerking leiden dan weer tot blokkades. Er is ook een democratisch deficit omdat burgers weinig onderscheid kunnen maken tussen de verschillende beleidsdomeinen, bijvoorbeeld door een gebrek aan fiscale concurrentie.
Concurrentiefederalisme als democratisch laboratorium
Het probleem is dus niet symptomatisch maar systemisch. Als we het model omkeren tot een gematigd concurrentiefederalisme bevat de staatsstructuur zelf prikkels voor goed beleid. Wie het meest aantrekkelijke onderwijs, investeringsklimaat en arbeidsmarkt biedt, trekt burgers en bedrijven aan. Concurrentie bestaat niet langer tussen bevoegdheden maar door goed beleid. De deelstaten worden zo wat de Amerikaanse rechter Brandeis "laboratories of democracy" noemde.
De obstakels zijn reëel. België kent behalve de Vlaamse-Brusselse pendelbeweging weinig interne migratie tussen de regio's, een voorwaarde voor effectieve concurrentie. Toch kan de profileringsprikkel deelstaten ertoe aanzetten om historische mobiliteitsbarrières zoals taalwetgeving te versoepelen. Bovendien kan concurrentiefederalisme nationale cohesie zelfs versterken: bedrijven en burgers trek je niet aan door isolationisme maar door culturele en economische openheid.
Een noodzakelijke staatshervorming
Concurrentiefederalisme vergt meer dan cultuuromslag, niet in het minst een staatshervorming. Ten eerste moet de opdeling in gemeenschappen en gewesten plaatsmaken voor een België met drie of vier deelstaten (Vlaanderen, Wallonië, Brussel, en de Duitstalige gemeenschap). Daarnaast moeten deelstaten meer financiële autonomie krijgen. Zo vlakken de solidariteitsmechanismen in de huidige Bijzondere Financieringswet de verschillen tussen deelstaten uit, maar dat staat net in de weg van concurrentiële fiscaliteit. Die vervlakking verhindert dat burgers duidelijke keuzes kunnen maken.
Ten derde moet de federale overheid toegewezen bevoegdheden krijgen en de deelstaten de overige (residuaire) bevoegdheden. Federale residuaire bevoegdheden zijn namelijk de motor van de prikkel tot bevoegdheidsmaximalisatie.
Concurrentiefederalisme houdt niet in dat de federale staat uitgekleed wordt. De federale staat moet optreden als federale lijm die ervoor zorgt dat de deelstaten niet in een kwalijke race to the bottom belanden. De federale overheid moet bevoegdheden krijgen die burgers beschermen tegen nadelige effecten van concurrentie, bijvoorbeeld in de gezondheidszorg en sociale rechten, en om de excessen van zowel competitie als isolatie tegen te gaan. Voorrang voor federale regelgeving ten aanzien van deelstatelijke regelgeving en een volwaardige bevoegdheid voor buitenlands beleid kunnen daarbij helpen.
Brussel als microlaboratorium
Bovendien bestaat dit model al op microschaal in Brussel. Daar bieden twee gemeenschappen hun instellingen aan dezelfde bevolking. Dat is nergens zo voelbaar als in het onderwijs. Hoewel het aantal Nederlandstalige Brusselaars al jaren slechts 10% bedraagt, kiest 40% van de schoolgaande jongeren voor Nederlandstalig onderwijs, en blijft het stijgen.
Als we het model omkeren tot een gematigd concurrentiefederalisme bevat de staatsstructuur zelf prikkels voor goed beleid.
Brussel toont zo op kleine schaal de positieve dynamiek die een gematigd concurrentiefederalisme kan brengen. Willen we een weerbare federale staat, dan moeten we minder nadenken hoe we moeten samen werken maar meer hoe we samen sterker kunnen worden.